‘Ja. Ik ben er weer,’ zeg ik schor. Het is nauwelijks waar. Het is mijn antwoord richting de vragende stemmen en de handen die aan mijn benen schudden. ‘Sidney! Sidney! Hello! Wake up!’

Een onaangenaam gevoel. Er kriebelt wat in de buurt van mijn neus, ik raak het aan; drie bloederige vingers.

Een oerkracht in mij wil harder wakker worden dan mijn lichaam kan, het wil de controle terug, maar de naweeën van de narcose houden mijn zware lijf in zijn greep en mijn ogen dik. Alleen mijn gedachten lijken wakker te zijn. Ik wil dit niet, deze langzame ledematen.

Mijn bebloede hand steek ik in de lucht.

Er staat een vrouw, ze veegt mijn vingers af, dan mijn wang. ‘Don’t touch your nose,’ zegt ze streng.

Ik staar naar de vage wijzers van de klok. Het zou half twaalf kunnen zijn.

Met samengeknepen ogen tuur ik voor me uit. Ik zie alleen menselijke schimmen en contouren want op weg naar de OK moest ik mijn lenzen uitdoen. De rode dekseltjes steken nu boven de rand van het bed uit, keurig teruggeplaatst, zoals beloofd, maar van lenzen in potjes ga je niet beter zien.

Een grote bebaarde verpleegkundige zit achter een desk, daarnaast een vrouw, half verscholen achter een scherm. Ik voel het weer druipen, van mijn neus naar mijn wang.

Net voordat het mijn nek insluipt, poetst een langslopende verpleegster het weg.

Een paar minuten later – weer een nieuw stroompje. Is het normaal dat ik zoveel bloed?  De verpleegkundige achter de computer komt zuchtend overeind en veegt geroutineerd een tissue over mijn gezicht.

De klok aan de wand tikt door. Kwart voor twaalf.

Gedachteloos spelen mijn handen een tijdje met het elastiek van mijn gelegenheidsslip.

Ze maken vrolijk wapperende bewegingen onder de papieren blauwe stof van mijn operatiejurk.

Dan zie ik de verpleger mijn kant op staren vanachter zijn desk. Abrupt houden mijn handen stil. Denkt hij dat ik mezelf aan het betasten ben?

Meneer, ik speel alleen maar even met het randje van mijn onderbroek hoor.

Ik wil het uitleggen maar mijn stem doet het niet, slechts de stem van mijn gedachten dondert door.

Naast mij staat een man in een hip trainingspak, hij praat met drukke gebaren tegen iemand rechts van me. Ik kan hem niet zien liggen, maar het is een bekende Portugees en de man in het trainingspak is zijn manager. Ze spreken over van alles dat geregeld moet worden.

Ze zijn belangrijk, ik niet, ik lig hier en het bloed loopt naar mijn hals en niemand ziet mij.

Zwaaien, ik moet naar iemand zwaaien. Hallo, het is weer tijd voor een doekje.

Mijn arm komt langzaam omhoog, ik kraam niet meer dan een zacht ‘desculpe’ uit.

De manager draait gealarmeerd zijn hoofd naar mij. Hij gebiedt een verpleegkundige mij te helpen. Gelukkig, daar komt ze, ze wrijft het doekje door mijn nek.

Bedankt, belangrijke man.

Bloed weg, verpleegkundige weg.

Druk op mijn blaas. Oh jee. Ik moet plassen. Hoe moet je plassen als je niet kan bewegen? Hoe lang zal ik het nog in kunnen houden?

Ik blijf naar de klok staren en doe af en toe mijn ogen dicht. De druk neemt toe. Ik moet het zeggen, voor het te laat is. Mijn keel produceert een loeigeluid. Het is de aanloop naar een hele volzin.

‘Stel dat ik moet plassen,’ zeg ik tegen de aan mijn bed schietende verpleegster. ‘Hoe gaan we dat dan oplossen?’

‘Er is hier geen wc.’

‘Dat is geen goed begin,’ antwoord ik.

‘Kan je het nog een paar minuten inhouden? Dan regelen we wat.’
Ik leg mijn hoofd weer te rusten en hoop dat ‘een paar minuten’ niet een Portugees kwartier is, want dat duurt toch al snel dertig minuten.

De verpleegkundige komt terug, godzijdank, ook de manager komt naast mijn bed staan. Samen beginnen ze de zijkanten van mijn bed omhoog te klappen. ‘We gaan je terugrijden naar een gewone kamer,’ zegt ze. ‘Daar heb je een wc.’

Ook aardig, denk ik, dat die manager zomaar een handje meehelpt.

Ik begin te grinniken als ik zie dat hij ook een verpleegshirt draagt. Niets geen trainingspak.

‘Wat is er?’ Vraagt hij.

‘Ik dacht dat je een manager was voor famous people,’ giechel ik.

‘You, crazy woman,’ zegt hij en zwaait me uit.

Op de gang begint mijn bloed weer te stromen. Ja. Ik ben er weer.